Vliegvissers-Gezelschap Tight-Lines
  

Terug naar verhalen CLICK hier


De Corduroy Pet

 



Toen ik die morgen naar buiten keek via het keukenraam van mijn
appartement zag ik een grauwe lucht , vol met regenwolken. Aan de overkant
van de straat ligt een singel en het eerste wat ik s’morgens doe is kijken hoe
het water zich beweegt ten opzichte van de wind. De eenden moesten wel
heel dikke kuiten krijgen vandaag want er stond een behoorlijke kabbel op
het water, de koeten die normaal al druk bezig zijn met het hof maken
zochten een beschut plekje onder wat takken van een overhangende struik,
de reiger die er altijd zijn maaltje vangt was in geen velde of
wegen te zien. Het voorspelde niet veel goeds, en ik besloot om maar lekker
in de behaaglijke warmte van mijn huis te blijven, om wat vliegen te binden
voor het voorjaar. De inwendige mens werd gevoed met een heerlijke
boterham , en een kop koffie. Vanuit mijn kamer kon ik het weer in de gaten
houden omdat het vliegvissersbloed nou eenmaal besmet is met dat virus.
Terwijl ik vlieg nummer zes afgelakt had keek ik wederom naar buiten en
zag dat de wind iets minder was geworden. Onmiddellijk begonnen alle
radertjes te werken en besloot ik om het toch maar te proberen.
Want niet gevist is niets gevangen. Snel had ik alles wat ik nodig
had bij elkaar (organisatie is een groot goed) eigenlijk ligt het altijd klaar.
Toen ik buiten bij mijn wagen kwam kreeg ik de indruk dat ik me vergist
had in de windkracht, even twijfelde ik om terug te gaan, maar het virus
was sterker dan mijn wil. En ik stuurde mijn auto richting van de rijksweg,
een file was mijn deel en ik vervloekte de infrastructuur in en rond Rotterdam,
na een klein half uurtje zat ik dan toch op de weg die ik voor ogen had
namelijk de richting van mijn geliefde visplaats, ver verscholen in de weilanden.
Ik viste er eigenlijk altijd maar alleen, en kwam zelden of nooit iemand tegen.
Alleen de rattenvanger sprak ik er wel eens. Nadat ik mijn auto had
geparkeerd en mijn hengel had opgetuigd klom ik over het hek en liep
het weiland in, in de verte hoorde ik het rommelen, ik begon automatisch
sneller te lopen toen ik het in de verte ook nog zag bliksemen, was dit
nou wel een goed idee dacht ik bij mezelf. De wind was gelukkig toch wat
in kracht afgenomen, dus het werpen van een vlieg moest geen problemen
opleveren, ver hoefde ik er niet te gooien want de wetering was op zijn
breeds een meter of 20 dus dat moest te doen zijn. Na ongeveer
zeshonderd meter moest ik over een oude houten brug die er verrot en
afgetakeld uitzag. Onder het houten bruggetje bevond zich alleen nog
maar een geul opgevuld met wat drassige stukken met hier en daar wat
riet aan de zijkanten, de brug was waarschijnlijk aangelegd door de boer
die er allang niet meer woonde een levensboom was het enige teken dat er
in een grijs verleden een boerderij had gestaan. Het pad er naar toe waar ik
overheen liep bestond eigenlijk niet meer en was opgegaan in het weiland,
hier en daar zag je nog wel een kei of klinker liggen maar het pad was niet
meer aanwezig. Over de brug linksaf nog een kleine honderd meter, en daar
lag mijn geheime visplek, het bevreemde me iedere keer weer opnieuw dat ik
er alleen was, uiteindelijk kon iedereen mij zien vertrekken vanuit de
parkeerplaats, maar treurde er niet om. Ik keek eens om me heen of er
insecten aanwezig waren, maar dat was niet het geval, dus knoopte ik mijn
vertrouwde silver legs aan de leader. Een paar valse worpen en mijn lijn
was op lengte, bijna tegen de overkant strekte de lijn zich en zachtjes
belande de nimf in het water, onmiddellijk zag ik de tippet met kleine
schokjes in het water zakken, en reageerde ik met een snelle beweging
van de lijnhand en het eerste visje een klein rietvoorntje liet zich bewonderen.
Doordat ik weerhaak loos vis is het geen probleem om de haak te verwijderen.
En de volgende worp gaat richting van de overkant, de lijn strekt zich en het
ritueel begint van voren af aan, kleine schokjes de lijnhand snel naar achteren
gebracht, en de vis ligt in mijn hand en word onthaakt dit is toch wel
heel erg leuk en heb er geen spijt van dat ik ben gegaan. Ik breng opnieuw
mijn lijn op lengte en de vlieg valt door de wind een klein beetje meer naar
links, vlakbij een veld lelies die er hun mooiste tijd op hebben zitten.
Heel voorzichtig en langzaam achtjes draaiend in mijn hand, haal ik de
vliegenlijn binnen op dat moment zie ik in mijn ooghoek aan de
rechterkant een kleine kring aan de oppervlakte, dat zijn de
momenten waar iedere vliegvisser van droomt of het nu in het buitenland
is aan een snel stromende rivier of in de polder zoals hier, altijd word er
gezocht naar stijgende vis. Met een versnelde beweging probeer ik voorzichtig
de vliegenlijn uit het water te trekken, met een achterwaartse worp breng ik
in een keer de lijn op lengte, en een halve meter voor de kring valt mijn
silver legs in het water en waar ik op hoopte gebeurde een snelle ruk aan
de leader verraad dat er een vis mijn nimf heeft gepakt, op het zelfde
moment breng ik mijn lijnhand naar beneden en mijn hengel staat krom.
De vis geeft behoorlijk strijd en probeert naar het veld met plompenbladeren
te vluchten, ik strek mijn arm uit naar rechts en weet de vis te keren, na
nog een paar kleine pogingen van de vis om te ontsnappen, lukt het me om
de vis te landen het blijkt een schitterende rietvoorn van +/- dertig cm te zijn,
vol trots kijk ik naar de vis. Nadat ik een foto heb gemaakt voor het
nageslacht zet ik de vis voorzichtig terug in het water. In de verte is de lucht
nu wel heel donker geworden en de eerste regendruppels beginnen het
water oppervlak te bewerken duizenden kleine speldenprikken kletteren op
het water. De wind geeft plots blijk om er maar een schepje bovenop te
gooien en ik besluit om te vertrekken. Terwijl ik mijn vliegenlijn opspoel
kijk ik over het weiland naar de voortrazende wolken. Zie ik het nou goed of
verbeeld ik het me maar, in de verte zie ik een schuurtje staan dat me
voorheen niet was opgevallen, ik zou daar natuurlijk naar toe kunnen lopen
en de bui af wachten, als ik naar de auto terug loop zou ik ook zeiknat zijn
dacht ik bij mezelf. En dus besluit ik om maar naar het schuurtje te gaan dat
zich op ongeveer een honderdvijftig meter afstand van mij bevind.
Het begon steeds harder te regenen en te waaien dus versnelde ik mijn pas,
toen ik aan kwam bij het schuurtje dat niets anders was dan een van
grijze betonblokken opgetrokken behuizing voor de schapen die hier vroeger
beslist zullen hebben rond gelopen, was ik al behoorlijk nat geregend.
Ik legde mijn hengel tegen de zijkant van het schuurtje aan, en liep naar
de voorkant en opende het half vergane gedeelte van het hek, wat dienst
deed als deur. Bij het gat aan de achterkant van de wand keek ik in de
richting van mijn visstek, een oude houten aardappelkist stond in het midden,
voor de rest was er niets te zien wat wees op menselijke activiteiten.
Uit mijn vistas die ik altijd om mijn nek heb hangen haalde ik een klein
thermosflesje met warme thee. Daar was ik echt aan toe en dronk mijn beker
al zittend op de aardappelkist leeg. Plots hoorde ik een stem achter me
zeggen, dat was een mooie ruiser die je daarnet ving. Ik schrok me
rot en verslikte me in de laatste slok thee. Ik keek achterom naar de ingang
van de schuur, en zag een oude man met een verweerd gelaat staan.
In zijn ene hand had hij een klomp die hij op zijn kop hield om het water er
uit te laten lopen .De andere klomp zat om zijn voet, op de bovenkant van de
klomp zaten strippen ijzer die er bijna van af geroest waren.
De man was tot op zijn hemd nat zijn corduroy pet stond half op zijn hoofd,
en het water droop aan alle kanten van hem af. Ik stond op en
begroete de vreemdeling, en vroeg hem waar hij zo plots vandaan kwam,
want ik had hem niet zien aankomen. Op de een of andere manier voelde ik
me niet op mijn gemak, toen hij me geen antwoord gaf, en alleen maar
lachend zijn bruine tanden liet zien, hij kauwde zowaar nog pruim tabak ook,
en spuugde een flinke fluim de ruimte in. Dat zou ik maar niet door je deegje
doen visserman, ik keek de man aan en hij lachte opnieuw zijn bruine
tabakstanden bloot. Ik gebruik geen deeg, ik ben een vliegvisser, vertelde
ik hem, wij gebruiken kunstvliegen om vis te vangen. Ik viste hier vroeger
ook veel en wist mijn maaltje altijd wel mee naar huis te nemen,
moeder de vrouw kon de vis altijd heerlijk bakken, en zette de brasem op
het zuur dat was uit Amsterdam komen overwaaien. Vis je dan nu niet meer
vroeg ik hem, en hij gaf me weer geen antwoord, hij lachte alleen zijn bruine
tanden bloot. Als je nog een honderd meter door loopt, naar links waar je
daarnet viste zal je waarschijnlijk veel meer vangen en de ruisers zijn er
werkelijk kolossaal, maar of je ze kunt vangen met zo’n zwiepstok weet ik niet,
geef mij maar een ouderwetse bamboehengel met een stevig stuk draad
eraan en een behoorlijke haak, want er moet een flinke bal deeg op kunnen.
Wacht ik zal een tekeningetje maken voor je waar de beste stekken zijn in
dat water, want het is er een stuk groter als waar je eerst viste, er ligt ook
altijd een mooie snoek in het begin, maar dat zal ik er ook wel bij zetten,
en hij lachte zijn bruine tanden bloot. Ik draaide me om en keek naar
buiten via het gat in de achterwand, het weer was inmiddels opgeklaard,
en het zag er naar uit dat ik nog een paar uurtjes kon vissen. Ik draaide
me om en wilde de man het goede nieuws vertellen, maar zag niemand
meer, ik liep naar buiten en vond mijn hengel rechtop staand tegen de
schuur, met een paar meter vliegenlijn uit het topoog getrokken, wat zullen
we nu krijgen dacht ik bij mezelf, in geen velde of wegen was de vreemdeling
te zien, waar ik ook keek hij was net zo onverwachts vertrokken als hij
gekomen was, ik wist zeker dat ik dit niet gedroomd had, in de thee had ook
niets gezeten, en toch wist ik zeker dat ik net iemand had gezien die
ook kwam schuilen. Ik liep het schuurtje weer in en stopte mijn thermosfles
terug in mijn vistas. Ik zal het me wel verbeeld hebben dacht ik bij me zelf.
Ik wilde de schuur verlaten toen ik een bruine vlek op de vloer zag liggen,
het was de fluim van die vreemdeling, zie je wel ik wist het zeker.
Ik keek nog een keer om me heen en wilde vertrekken, ik schopte tegen een
stuk bruin verfrommeld papier, en moest denken aan de man die een tekening
zou maken van zijn visplek. Ik pakte het papiertje op, en vouwde het open,
in een ouderwets schoolhandschrift was met een beverige hand een soort
kaartje gemaakt. Dit moest het kaartje zijn wat de vreemdeling mij
belooft had, het zag er wel heel oud uit en het was moeilijk te lezen, hier
en daar stonden kruisjes getekend met vissen namen erbij. Ik stopte het in
mijn vistas en vertrok, om me heen kijkend of ik de vreemdeling niet ergens
zag lopen. Toen ik op de plek terug kwam waar ik altijd viste keek ik in de
richting die de man mij had verteld, en liep een tiental meters naar links ik
kon me niet voorstellen dat hier nog meer water moest zijn, maar de man
had niet voor niets het kaartje voor me getekend. Er moest hier nog meer
water zijn, dus liep ik gewoon door, de droge geul die in het begin onder
het bruggetje begon liep hier nog steeds door, tien meter verder zag ik de
geul naar rechts afbuigen, en een aarde wal was dwars in de geul geplaatst,
en inderdaad achter deze wal bevond zich het meest geweldige water
in de polder wat ik ooit had gezien. Het was er inderdaad groter dan ik had
verwacht, vreemd dat het me nooit eerder was opgevallen, en in gedachte
bedankte ik de man die zo plots was gekomen en weer was verdwenen.
Ik bracht mijn lijn op lengte, en er volgde zoals gewoonlijk een paar
valse worpen. De nimf viel in het water en ik begon mijn lijn binnen te
strippen, plotseling begon mijn lijn strak te lopen en automatisch bracht
ik mijn lijnhand naar beneden, vast gelopen aan de bodem bracht ik de lijn
onder spanning en hij kwam zowaar mee, ik had wel iets gehaakt, het leek
wel een stuk stof toen ik het dichterbij had gehaald, ik bukte me en haalde
het vieze ding uit het water, nu ik het goed kon bekijken zag ik dat het een
pet was. De vreemdeling in het schuurtje flitste door mijn hoofd, dit was
zijn pet ik wist het zeker, ik schrok hevig en keek in het rond of ik de man
ergens zag, maar niets wees op zijn aanwezigheid. Ik voelde me er niet prettig
bij, en besloot om maar huiswaarts te keren toen ik bijna bij het hek was
stopte er een auto en de rattenvanger waar ik wel eens mee stond te praten
stapte uit, nog iets gevangen vroeg hij me, en ik liet hem de pet zien die ik
meegenomen had, omdat ik de politie wilde inlichten over het voorval.
Ik vertelde de rattenvanger wat ik had meegemaakt en hij keek me verschrikt
aan, en vroeg me hoe de man er uit had gezien, nadat ik hem het een en
ander had verteld zij hij tegen mij dat de beschrijving heel erg leek op de boer
die hier jaren geleden had gewoond en op een mysterieuze wijze was
verdronken, waar heb je die pet dan gevonden vroeg hij mij, en ik vertelde
hem over het kaartje en liet het hem ook zien. Dat is onmogelijk wat je me nu
verteld, want het water waar je volgens jou de pet uit het water hebt gehaald,
bestaat al heel lang niet meer, de boer die daar verdronken is hield het water
goed bij en om de paar jaar verwijderde hij het vuil zodat het niet kon
verlanden. Maar nu is dat wel het geval, hier en daar staan nog wat rietpollen
en oeverplanten. Daaraan kan je zien dat er ooit eens water is geweest, maar
nu is er niets meer van over. Nou dan ben je toch in de war hoor, ik kom er
net vandaan en heb deze pet uit het water gehaald en ik vertelde hem
nogmaals hoe het water eruit zag. Kom dan lopen we samen daar naartoe
vroeg ik hem, en de rattenvanger volgde me op de voet. Toen we bij de oude
verrotte brug aankwamen zij de rattenvanger dat hier de boer had gewoond,
hij had hem nooit gekend maar zijn vader die helaas overleden was en boer
was geweest kende hem wel goed. Van hieruit ging de rattenvanger voorop
en na een kleine honderdvijftig meter kwamen we bij de aarde wal die dwars
in de geul lag. Hier achter zou het bewijs liggen, maar tot mijn stomme
verbazing was het water waar ik een half uur geleden de pet boven water
haalde verdwenen. Alleen wat rietpollen en oeverplanten waren het bewijs.
De rattenvanger begon te lachen en iets in zijn lach kwam me bekend voor,
toen spuwde hij een bruine fluim in het gras. Ik keek hem aan en ben gaan
rennen ik heb mijn geheime visstek nooit meer bezocht. Sindsdien houd ik
rattenvangers in de gaten en schuurtjes om te schuilen vermijd ik. De pet
hangt wel nog steeds bij mij thuis aan de muur, ik denk nog wel eens terug
aan die dag als het regent, en de waterhoenen een veilig heenkomen zoeken,
de eenden hard moeten werken om vooruit te komen en de reiger elders vertoeft.


 

Hans Teunisse