Vliegvissers-Gezelschap Tight-Lines
  

Met rust in het hart

Een fictief verhaal, over vriendschap avontuur en een rivier die niets prijs geeft van zijn verleden.


Toen ik die morgen wakker werd wist ik nog niet wat ons die bewuste dag te wachten stond.
Ik met mijn vismaatje Theo waren de vorige dag gearriveerd in het mooie Donnersbachtall, we waren er gekomen om te vissen.
Gisteren hadden we beide al vis gevangen, maar vandaag moest het echt gaan gebeuren de rivier die we bevisten de Donnersbach slingert zich langs de weg de natuur in.
Het pad waar we liepen voerde ons dieper en dieper de klamm in.
Toen we een pad links van ons zagen die ons dichter bij de rivier zou brengen besloten we deze te nemen.
Nadat we een paar meter hadden gelopen zagen we dat er eigenlijk maar ruimte was voor 1 persoon.
Ik besloot om terug te gaan en deze pool aan Theo te laten.
Ik klom wat hoger via het pad en na een kleine 100 meter ontwaarde ik een opening in de struiken,  naar de rivier.
Dit pad het was volgens mij een wildgang, was steiler dan het vorige dat naar de rivier leidde.
Er groeide links en rechts langs dit  paadje struiken met hier en daar een dunne naaldboom.

Plots voel ik de grond onder me weg glijden en ik kom op mijn kont terecht als ik mijn ogen open doe bevind ik me een meter van de rivier, mijn elleboog doet zeer en ik heb een pijnlijke knie.
Verdomme denk ik, mijn hengel hoe is het daarmee.
Ik pak hem bij het kurken handgreep en bekijk hem met aandacht voor ieder vervormd detail.
Deze hengel had ik nog maar pas in mijn bezit.
Hij moest nog ingevist worden zeg maar, de reel had een kras opgelopen.
Ik probeerde op te staan, terwijl ik steunde op mijn linkerhand en mezelf oprichtte zag ik iets glinsteren op de plaats waar ik neer was gekomen.
Nieuwsgierig kroop ik dichter naar het glinsterende object, tussen de stenen, half verborgen onder wat bladeren, lag een metalen doosje.
Het was oud, dat zag ik meteen verweerd koper, met kleine deukjes en groene oxidatie langs de randen.
Ik veegde er met mijn mouw overheen. Op het deksel stond iets ingegraveerd, moeilijk leesbaar, maar ik kon nog net de woorden ontcijferen:
"Fischer Glûck 1944

Mijn hart sloeg even over. Een vissersgeluks doosje? In oorlogstijd hier achtergelaten?
Ik opende het voorzichtig, het scharnier kraakte licht en gaf met moeite mee.
Binnenin lagen een paar vliegjes, zorgvuldig opgebonden en netjes gerangschikt op een verkleurd viltje.
Er zat ook een klein, vergeeld notitieboekje in, met potlood geschreven aantekeningen in een ouderwets Oostenrijks handschrift.
Terwijl ik de eerste pagina opensloeg, hoorde ik in de verte Theo roepen!
"Alles goed daarboven, Hans?"
Ja!" riep ik terug, terwijl ik het boekje in mijn vestzak stopte. Beetje gestruikeld. Maar niks ernstigs!
Ik keek nog even om me heen. Wie had dit hier achtergelaten? En waarom voelde het alsof ik iets bijzonders gevonden had?

Mijn knie protesteerde toen ik me weer op de been hees, maar de hengel was nog intact, op die ene kras na.
Ik vervolgde mijn weg naar de rivier, en vond iets verder een kleine, rustige pool met helder water dat kabbelde over ronde keien.
Ik knoopte één van mijn eigen vliegen aan, maar kon het niet laten even naar de oude vliegen in het doosje te kijken.
één sprong eruit een kleine Red Tag, met ragfijn rood garen en een minuscuul zilverglinsterend lijfje.
Ik hield hem tegen het licht. Ik had nog nooit een red tag met een glinsterend lijfje gezien.
Ongelooflijk vakmanschap.
Ik knoopte hem aan mijn tippet, niet omdat ik dacht dat hij beter zou vangen, maar omdat ik het gevoel had dat deze vlieg hier thuishoorde. Alsof de rivier hem herkende.

Bij de eerste worp voelde alles plots anders. Het water leek stiller, de lucht voller van verwachting.
En toen, vlak onder de overhangende takken aan de overkant, zag ik iets bewegen een kleine kring op het water.
Een forel, groot, traag, elegant deze keer liet hij een head and tail zien alsof hij een buiging maakte .
Ik liet de vlieg na twee false worpen een meter voor mijn target landen, één seconde, twee.
En toen BAM! Een explosieve aanbeet, de lijn strak, mijn hart bonkend in mijn keel.
De hengel boog diep. Mijn hartslag ging als een razende tekeer, elke vezel in mijn lijf stond gespannen.
De vis trok meteen de pool uit, stroomafwaarts, recht op een verzameling half onder water liggende boomstammen af.
Niet daarheen, niet daarheen fluisterde ik, alsof de forel me zou horen?
Ik hield de hengel schuin, verhoogde de druk, mijn hand trillend op de reel.
De oude vlieg hield stand, de knoop bleef zitten.
De vis klapte met zijn staart en draaide om, terug naar het midden van de pool. Een kort moment van ademruimte.
Ik bracht mijn hengel lager om de vis beter te bestrijden, haalde wat meters lijn binnen langzaam, beheerst, geen haast.
Opnieuw trok hij, ditmaal met korte uithalen, zigzaggend door het oppervlak.
Toen zag ik hem voor het eerst goed een prachtige bruine forel, zeker vijftig centimeter, met rood omrande stippen en een goudkleurige buik die oplichtte in het zonlicht.

Plots hoorde ik takken knakken boven me. HANS! Wat ben jij nou allemaal aan het flikken?
Theo stond op het pad, boven aan de oever, met zijn hengel in zijn hand. Zijn ogen sperden zich open toen hij de kromme hengel en de gespannen lijn zag.
Holy shit hoor ik hem zeggen. Niet nu, Theo! Schepnet! riep ik, met een grijns en klamme handen.
Theo dook meteen de helling af, struikelde bijna, maar wist zijn evenwicht te bewaren.
Binnen een paar tellen stond hij naast me in de oeverzone, kniediep in het water.
Haalde het schepnet van zijn rug, knikte zonder iets te zeggen, we wisten beiden nu werd het spannend.
Ik stuurde de vis langzaam naar hem toe, hield de hengel hoog, lijn strak.
De forel maakte nog een laatste run, maar zijn kracht was tanende.
Net voor zijn bek het wateroppervlak brak, schoof Theo vakkundig het net eronder.
Yes! riepen we beide tegelijk en gaven elkaar een high five.

De vis lag stil in het net, uitgeput, adembenemend mooi. We keken er samen naar alsof we een schat hadden opgedoken. Wat voor vlieg had je eraan? vroeg Theo, ik hield hem omhoog. de kleine Red Tag glinsterde in de zon.
Die zat in een oud doosje dat ik net heb gevonden. Lang verhaal.
Theo keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Serieus? Jij valt een heuvel af, vindt een doosje, en haakt een monsterforel? En ik dacht dat ik de mazzelpik was.
We lachten, allebei nat tot aan onze knieën, druipend van adrenaline.
Ik hield de vis nog even vast in het stromende water tot hij met een krachtige slag van zijn staart wegzwom, de diepte in.

Theo keek me aan. Nou, vertel. Wat stond er op dat doosje? En wat zat er in.
Ik haalde het notitieboekje tevoorschijn, opende het voorzichtig. We bladerden samen door de vergeelde pagina’s. Het lijkt een soort visdagboekje zei ik zacht.
Theo knikte langzaam, misschien is dit meer dan gewoon een goede stek.
Misschien zijn we op een stukje heilige grond.
Ik glimlachte, dan vissen we vandaag met respect.
We zaten even stil, daar aan de rivier, met de zon op ons gezicht en het zachte geruis van het water als soundtrack.
Het notitieboekje voelde broos in mijn handen.
De eerste paar pagina’s waren nauwelijks leesbaar, vlekken van water, modder, misschien zelfs bloed.
Maar verderop stonden aantekeningen die verrassend goed bewaard waren gebleven.

Theo en ik gingen op een rots zitten, de hengels naast ons neergelegd.
Hij leunde naar me toe terwijl ik begon te lezen.
Donnersbachtall, 14 juni 1944
Vanochtend vroeg vertrokken. Alles stil, de lucht zwaar van verwachting. Vlieg gekozen, Red Tag, zelf gebonden.
Eerste worp in de spiegelpool de grote bruine heeft hem genomen, alsof hij op me wachtte.
Als ik hier ooit nog eens vis, zal het zijn omdat ik veilig ben teruggekeerd.
Theo floot zacht tussen zijn tanden, heftig hoor 1944 dat is oorlogstijd.
Zou het een soldaat zijn geweest? Ik knikte langzaam. Of iemand die zich hier verborgen hield.

Kijk, hier gaat het verder.
16 juni 1944
Vandaag gevist met Karl, hij vertelde over zijn plan om naar Zwitserland te vluchten. Ik geloof dat hij het me niet had moeten vertellen.
Ben wel blij dat hij me er van op de hoogte heeft gebracht, maar ik zweer het  ik hou mijn mond.
Alleen de rivier kent zijn geheim.
We hebben vandaag niets gevangen, maar het water gaf ons vrede, ik weet niet hoe het Karl is vergaan, ik weet niet of hij Zwitserland heeft gehaald, Karl heb ik nooit meer terug gezien.

Theo wees naar een stukje tekst in de kantlijn, kijk daar staat iets met potlood gekrabbeld.
Ik hield het boekje dichter bij mijn ogen.
Wie je ook bent en in het bezit bent van mijn “fischer glûck”  als je dit leest, vis dan zoals ik en Karl gevist hebben, met rust in het hart, en respect voor het water en zijn geweldige natuur, Laat de rivier je gids zijn.
We zwegen een tijdje, we waren beide ontroerd door de tekst.
Het voelde niet meer als zomaar een dag vissen.
Het was alsof we verbonden waren met een verleden, met mensen die hier leefden, hoopten, en vreesden, visten, net als wij.
Theo haalde zijn doosje tevoorschijn en pakte een zelf gebonden vlieg. Hij keek naar mij.
Zullen we het doosje en boekje eer aan doen? Ik knikte.
Met rust in het hart zei ik.

We stonden op, de Donnersbach ruiste onverstoord door, alsof hij alles had gehoord en begreep.
De middag kroop langzaam voorbij. We visten verder, maar niet meer met de drang om te vangen.
Het ging niet meer om aantallen of formaat het ging om aanwezigheid.
Aanwezig zijn in het moment, in de rivier, in het verhaal dat zich al tachtig jaar afspeelde tussen deze oevers.
Af en toe bladerden we nog even door het boekje.
Kleine schetsjes van pools, korte notities over insecten, waterstanden, de windrichting.
En tussen de regels door een menselijk verhaal.
Van vriendschap. Van hoop. Van afscheid.

Toen de zon begon te zakken achter de heuvels en het licht goudkleurig over de toppen gleed, besloten we terug te keren naar het hotel.
We liepen zwijgend, tevreden. geen woorden nodig.
Tijdens het eten die avond legde ik het boekje op tafel, naast het verweerde metalen doosje.
Theo pakte zijn mes en sneed een vers stukje stokbrood af. Het vuur knetterde zacht, van de open haard de geur van dennennaalden hing om ons heen.
Ik denk dat we hier volgend jaar terugkomen, zei Theo plots. Ik keek hem aan, knikte.  Misschien wel elk jaar.
Hij hief zijn glas omhoog, op de eigenaar van het doosje en op Karl, en op hen die kwamen om te vissen, en misschien ook om te vluchten, zei ik.
En op de rivier voegde Theo eraan toe, die alles bewaart, maar niets verklapt.
We dronken, in stilte, starend naar de vlammen van de openhaard, de Donnersbach vloeide onverstoorbaar verder.
En ergens, diep in de nacht, toen ik de slaap niet kon vatten en door het raam naar buiten keek en de Donnersbach hoorde stromen, dacht ik even een schim te zien bij de oever van het water, een man in een oud vest, hengel over de schouder, die zich naar mijn raam omdraaide, met een knikje groette voor hij opging in de duisternis.

Hans Teunisse